De jongerenwebsite van de taalunie

wereldwijd
   

Caribisch-Engels

Geelbagger en sagoïentje

Een kruidje-roer-me-niet heet een 'Grietje' in het Caribisch-Engels.
Een kruidje-roer-me-niet heet een 'Grietje' in het Caribisch-Engels.

Foto: Wikimedia Commons CC BY-SA 3.0

Caribisch-Engels is het Engels dat gesproken wordt in het Caraïbisch gebied en dat afwijkt van het Standaardengels, onder andere door invloed van inheemse talen. Vanaf de zeventiende eeuw vestigden zich Engelsen op een groot aantal eilanden of eilandgroepen in het Caraïbisch gebied, en diverse eilanden werden onderdeel van het Britse rijk. De meeste eilanden werden vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw onafhankelijk, maar Engels bleef er de officiële taal.

Afstammelingen van plantageslaven

Op de meer dan 850 eilanden die in dit gebied liggen, woonden indianen en er werden slaven naartoe gebracht. De plantage-eigenaren spraken Engels, en en namen allerlei leenwoorden op uit andere talen. Bovendien ontstonden er Engelse creooltalen. Het Caribisch-Engels is dan ook geen eenheid: het bestaat uit alle variëteiten die er te vinden zijn tussen het Standaardengels en het Creools Engels, dat een andere, eigen taal is. Caribisch-Engels (in welke variant dan ook) wordt gesproken door 5,8 miljoen mensen, voor het overgrote deel zwarte mensen en mensen met gemengde afkomst, voonamelijk afstammelingen van de plantageslaven van weleer.

Smousdam en inpolderen

Een standaardwerk over de woordenschat van dit Caribisch-Engels vermeldt 30 woorden die ontleend zijn aan het Nederlands. De meeste daarvan worden gebruikt in Guyana en hebben te maken met de plantagecultuur, namelijk koker (duiker, sluisdeur), paal, polder en inpolderen, stelling (lange houten pier, aanlegsteiger), smous(dam) (nooddam of dijkje tegen hoge springvloeden), transport (overdracht van land), Rijnlandse voet (bepaalde maat) en Compagnie-pad (brede strook onbebouwd land tussen twee suikerplantages - de term stamt uit de tijd van de West-Indische Compagnie). Aan het Nederlands ontleende persoonsnamen zijn: bovenlander (boviander, - iemand van wie een van de ouders, meestal de moeder, indiaan is en de ander een zwarte), bok (indiaan - ook gebruikelijk in het Surinaams-Nederlands), en maat (vriend). Ontleende dierennamen zijn geelbagger (een vis), sagoïentje (soort aap) en waterhaas.

Grietje

Op de Britse Maagdeneilanden zijn, ongetwijfeld via het Negerhollands, de Nederlandse plantennamen mispel en grietje (kruidje-roer-me-niet) overgenomen; Grietje is eigenlijk een meisjesnaam; het feit dat de plant bij lichte aanraking al de blaadjes toevoegt, suggereert zedigheid van een jong meisje.

Bron: Nederlandse woorden wereldwijd, Nicoline van der Sijs (uitgeverij SDU).

Gerelateerde berichten